Het slot akkoord 

 

Het was 24 augustus in de middag toen ik het telefoontje kreeg. Ik was net aan het genieten van m’n eerste vrije dag. Ik had namelijk anderhalve week vrij genomen. Al ruim een week zat ik niet lekker in mijn vel, er was iets maar ik kon er de vinger niet op leggen. Ik kon niet zeggen dat ik ziek was of zo, maar gewoon uit mijn goeie doen zeg maar. Dus had ik wat dagen voor mezelf gepland. Misschien met de auto een stuk rond, of een lekker tochtje op de motor; dat waren mijn plannen.

Dat ene telefoontje haalde gelijk een streep door alles. M’n vader was opgehaald door een ambulance en was met spoed naar het ziekenhuis gebracht. Het ging niet goed. Rond het middaguur de volgende dag togen mijn jongste broer en ik naar mijn moeder. Het werd al snel duidelijk dat het een aflopende kwestie was; mijn vader was stervende. Tranen liepen langs mijn wangen toen ik overmand werd door verdriet. Even stond ik daar, met m’n moeder in mijn armen. Even daar die emotie die me overviel als een storm. Alsof mijn ziel uit mijn lijf gewrongen werd en ik moeite had om adem te halen.

Henk en ik keken elkaar aan, de ernst van de situatie beseffend. Beiden streden we met onze gevoelens. Beiden die ultieme worstelpartij om geen emotie te tonen. Het was immers niet de gewoonte in onze familie om echt te tonen wat je voelde. Veelal bleef dat diep in je verborgen, zodat geen enkele andere partij er vat op zou krijgen opdat het tegen je gebruikt kon worden. 

Op dit zelfde moment maakte ik een beslissing. Ik zou niet naar het ziekenhuis gaan. Ik wilde mijn vader in mijn herinneringen bewaren zoals ik hem afgelopen vrijdag nog meegemaakt had. Zoals hij samen met mij een wekelijks ritje naar m’n zus deelde als ik mijn schone was ging ophalen. Een ritje dat nooit direct bij de bestemming uitkwam, en dat altijd met een grote omweg naar huis voerde. Mijn vader hield van autorijden, hield van de wereld om zich heen en was altijd nieuwsgierig naar datgene dat voorbij de einder lag. Met verstikte stem maakte ik mijn wens kenbaar aan mijn moeder en mijn broer. Mijn moeder begreep het, gelukkig maar. Ze wist welke band ik en mijn vader hadden. Ze wist ook dat ik moeite met afscheid nemen had. En ook had ze het gevoel dat pa niet meer bij bewustzijn zou komen. 

Henk ging die dag met mijn moeder mee naar het ziekenhuis. Er was inmiddels een wisseldienst met heel de familie geregeld. Het was druk daar in Lievensberg. Zelf toog ik naar huis. De beelden van de TV drongen niet tot me door, de klanken van de CD gingen verloren. Die pilsjes die ik die avond gedronken had in de kroeg hadden geen effect. Het was kil en stil, en de nacht duurde drie weken. Ondertussen bleef die ene gedachte hangen:”had ik niet gewoon naar het ziekenhuis moeten gaan?” Soms vroeg ik me af of ik geen watje was. Misschien liet ik de rest van het gezin wel in de steek? Deed ik er wel goed aan om te handelen zoals ik deed? Dat een merel al ‘goede morgen’ tegen me floot had ik nauwelijks door. De vrijdag brak aan. Ondertussen had ik mijn zus al aan de telefoon gehad. Daarna was het mijn jongste broer weer. Pa zou het niet lang meer maken. Er waren allerlei complicaties bijgekomen, en eigenlijk snakte iedereen naar het einde, naar de rust. Vooral de rust voor mijn vader, en ook voor mijn moeder ondanks dat het einde abrupt zou zijn.

Het was vrijdagavond en ik pakte mijn fiets. Weg uit dat enge stille huis waar elke houtspant me gewaar maakte van de tijd die verstreek. Waar elke zucht wind me er aan deed herinneren dat ik hier alleen was. En waar elke teug adem me terug nam naar een andere herinnering aan mijn vader. Ik trok mijn schoenen en jas aan, en pakte de fiets. De warmte van mijn stamkroeg lonkte. Eenmaal daar waren er de gebruikelijke geuren, de bekende stemmen, en de smaak van alcohol. Toch ontnam dit alles me niet van mijn ongedurigheid. Zo kabbelde de avond voort.

Het zal tegen elven geweest zijn toen iemand ineens op mijn schouder tikte. Het was Henk. Hij vertelde me dat iedereen bij elkaar geroepen werd omdat de laatste momenten aanbraken voor onze vader. De vraag of ik bij dat laatste afscheid wilde zijn beantwoordde ik met een schudden van mijn hoofd. Voor mij was mijn vader al dood. Dat klinkt hard als ik er nu over nadenk, maar zo voelde ik het wel. Het lichaam ademde nog, maar de geest was al vertrokken. Ik had begrepen dat mijn vader geen schim meer was van de man die hij was geweest, en ik wilde dat beeld niet in mijn hoofd hebben als ik terug zou denken aan mijn vader. Met een traan in mijn ogen bedankte ik Henk. Zijn vertrek was mijn teruggang naar de toog voor een nieuw glas bier. Er zouden er nog heel wat volgen. Ondertussen stierf mijn vader iets voor twaalven; het was vrijdag 26 augustus 2011. Hij was 86 jaar jong.

 

De volgende dagen gingen als een roes voorbij. Het weekend werd gebruikt om alles te regelen voor de crematie. Het gehele gezin kwam bij elkaar en ieder had zijn inbreng. Zelfs die zus die al te lang in onmin had geleefd met de rest van het gezin. Het viel me ineens op hoe klein mijn moeder was; een teer vrouwtje met erg witte haren. Mijn oudste zus en mijn zwager deden het perfect. Aan alles dachten ze, en iedereen wisten ze in goede banen te leiden. Zo zakelijk zou ik het nooit kunnen doen. Het liefst zou ik ver weg willen rennen. Net doen alsof er niets gebeurd was, en om later te kunnen denken dat het slechts een duistere droom was. Al die dagen al vocht ik tegen iets dat uit me wilde komen. Een emotie die al kon ontvlammen door een simpel woord, een aanraking of de blik die een familielid me toewierp. Gelukkig waren we als gezin bij elkaar. Het was één gezin en het was mooi. Zo werkten we toe naar de crematie. We hadden besloten dat in de afscheidsdienst ruimte zou zijn voor een persoonlijk woord. Zo hadden we allemaal onze ruimte, en ik leverde dan ook een tekst aan die precies mijn gevoelens weerspiegelde. Zoals zo vaak kon ik het beter op papier zetten dan het echt uiten. Mijn houding van afstandelijkheid was ook hier veiliger, maar mijn woorden werden tot mijn harnas. 

 

De laatste reis

In gedachten loop ik samen met U naar de einder

alweer een verre reis, waar het stuurwiel ons leidde

 

Zo zag ik menig heuvel, menig boom

leerde ik de schoonheid van het licht en de kunst om te kijken

ondertussen verhaalde U over het leven zelf

 

Gekneed uit dezelfde klei en gevormd door dezelfde aard

botsten we keer op keer, om dan snel weer samen te lachen

 

Uw ogen waren de spiegel die ik nodig had,

om te komen tot wie ik ben

 

Terwijl de zeewind ruist in mijn oren

die oorverdovende stilte

en de zeemeeuw U meevoert

naar de horizon waar de zon verdrinkt

moet ik U loslaten op die laatste reis

op weg naar de eeuwige vrede van het moment

 

Ik slaak een zucht om die ene traan tegen te houden

dat zoute vocht, een teken van liefde.

Mijn hoofd een chaos van herinneringen

die allen vechten met mijn tranen

Het was mooi zo, ik heb intens genoten

 

Ik heb geleerd, ik ben een deel

van U pa, van Uw leven

En met dat gevoel trek ik verder, trots,

door het leven

totdat mijn laatste reis me weer bij U brengt.

 

 

 

De laatste zware taak lag in het verschiet. Het was de dag van de crematie. Ik die altijd verzaak bij dit soort plechtigheden kon in dit geval niet wegblijven. Ik was er zelf deel van. Waar ik normaliter liever op de achtergrond figureer stond die voorste rij met stoelen wel erg in het voetlicht. Het was druk, erg druk zelfs. Een bewijs van de man die mijn vader was geweest. Die persoonlijkheid die met alles en iedereen een praatje aanknoopte en die iedereen voor zich won. Hoewel je gemakkelijk met hem in botsing kon komen, er zelfs niet aan kon ontsnappen, was het toch bovenal iemand waar je met plezier aan dacht. Nooit heb ik zo lang naar één plek op het plafond getuurd, dat ene stukje gordijn dat net anders was. Mijn schoonzus las mijn tekst op. Ze was helder, rustig, precies zoals het moest zijn. Precies zoals ik dat op dit moment nooit zelf kon. 

 

Een heel leven kwam voorbij in dat ene uur. Maar ik wist meer, ik had meer mee gemaakt. Toen ik de eerste keer op mezelf woonde, rond mijn twintigste, stond mijn vader nauwelijks acht weken later aan de deur van mijn flat. Zijn tikkertje werkte even niet goed mee en of ik niet liever toch terug naar huis wilde komen. De hartpatiënt die mijn vader was vertelde mij dat mijn moeder me nodig had. Zo maar, voor het geval dat. Nooit had mijn vader zich zo kwetsbaar, zo open opgesteld naar mij toe. Nauwelijks twee dagen thuis had ik al weer spijt van mijn keuze na de zoveelste botsing met mijn vader. We hielden van elkaar, erg veel zelfs. Maar op een of andere manier slaagden we er altijd weer in om elkaar op de kast te krijgen. Ongewild geraakten we in menig discussie die er heftig aan toe ging. Mijn vader was koppig, halsstarrig zelfs als het ging om het verdedigen van zijn eigen mening. Nu, zo’n dertig jaar nadat ik voor het eerst terug thuis kwam, merk ik dat ik teveel van die eigenschap overgenomen heb. En dat dit misschien wel verklaart waarom we zo vaak en zo heftig botsten. Henk zou dit niet overkomen. Die was te nuchter, die dacht dan zo iets van:”het zal wel”. Ik zelf kon het nooit laten om te happen. 

 

Eindelijk was dan de plechtigheid voorbij en we togen met z’n allen naar het huis van mijn zus. Een broodje, een mok soep, even nog de hele bups bij elkaar en samen verwerken wat we net voor onze kiezen gehad hadden. Dit was het definitieve afscheid geweest, het begin van de afbrokkeling van ons gezin.

 

 

En nu  -  verder dan maar…

 

De dagen werden afgewisseld door weken. Een tijd waar alle nuchterheid van het dagelijks leven de onwezenlijkheid van het ontbreken van mijn vaders aanwezigheid wegdrukte. Als vanouds togen m’n jongste broer en ik elke zondag omstreeks het middaguur naar mijn moeder voor een warme maaltijd. De stoel stond erbij alsof mijn vader er al jaren niet meer op had gezeten. Diep in mezelf wist ik dat ik het verlies nog niet verwerkt had. Ik voelde me haast schuldig dat het leven zo ogenschijnlijk eenvoudig doorging. Alsof het altijd al zo was geweest. Ik verwachte een terugval zoals zo velen mij dit al voorspeld hadden:”De klap komt nog wel”. En toch kon ik met alle nuchterheid van de wereld over mijn vader praten, behalve met die ene zus die er altijd wel in slaagde een traan in mijn oog te krijgen. Altijd maar voor heel even dan. 

 

Verder kwamen de mooiste verhalen naar boven. Avonturen die we mee gemaakt hadden toen we Pa en Ma meegenomen hadden naar Wales. Al te lang waren mijn ouders niet meer op vakantie geweest. En toen Henk en ik onze plannen aan het maken waren om dat groene gedeelte van het Britse eiland te bezoeken had mijn vader met veel aandacht zitten luisteren. Een kort moment van wederzijds begrip tussen mij en mijn jongste broer was voldoende. Zelfs mijn moeder was enthousiast, alhoewel het dilemma van een keuze tussen twee kwaden haar weken zou bezig houden. Mijn moeder had een hekel aan de boot. Met haar evenwichtsstoornis was het kleinste briesje al voldoende om haar ziek te krijgen. Het enige alternatief was onder de zee door, een idee dat haar evenmin trok. Maar toen eenmaal bleek dat juist die route de kortste pijn betekende, ja we zelfs een half uur voor het vertrek al aan zouden komen, toen had ze snel haar keuze gemaakt. 

 

Zo lang ik me kon herinneren trokken we er op uit met de auto. Alle nationale toeristenroutes hebben we wel gehad; de Mergellandroute, de route van Friesland, de Rivieren route, heel Nederland en België werd zo verkend. De familie Doorsnee noemden ze ons als we weer met een auto vol met kinderen in de vroegte van de dag vertrokken. Behalve ons eigen gezin was er ook altijd wel plaats voor vriendjes of vriendinnekes. 

Nu was het de beurt aan Henk en mij om Pa en Ma mee te nemen. De rollen waren omgedraaid, en toch leek alles als vanouds. 

 

“Je vader vond de vakantie in Wales wel heel mooi. Hij heeft daar echt genoten”, vertelde mijn moeder toen ze de aardappels opschepte. Zo haalden we de verhalen terug over die rotskust, de bergen van Snowdonia en de vele meren. Of de rust en schoonheid van het huisje waar we vertoefden. Het waren leuke verhalen, en ze werden niet bezwaard door het gevoel van verlies. Wat dat betreft had ik Henk altijd al voorgehouden hoe bevoorrecht we waren. Wij hadden de mazzel om zoveel mee te maken met onze ouders. Daar waar sommigen nu, ik weet het zeker, nog wel eens het idee hebben van ‘had ik maar’. 

En zo verstreken de weken die tot maanden werden. Alsof Pa al jaren geen deel meer uitmaakte van mijn leven.

 

Sinds de dag dat mijn vader voor de deur stond van mijn kleine flatje had ik het gevoel dat ik er moest zijn voor mijn ouders. Het ging mijn leven bepalen. Toen ik die prachtige aanbieding kreeg om in Londen te gaan werken, die kans die het begin leek van een mooie loopbaan, koos ik toch voor mijn Bergse thuishaven. “Zolang Pa en Ma leven, vertrek ik hier niet”, hoorde ik mezelf tegen Henk zeggen. Toen eenmaal duidelijk werd dat het niet langer verantwoord was dat mijn vader zelf bleef autorijden en hij afstand deed van zijn auto, duurde het niet lang voordat ik mijn coupe inruilde voor een degelijke auto met vier deuren. Zo kon ik altijd mijn ouders meenemen als ze ergens naar toe moesten. Ik werd zo’n beetje de vaste chauffeur. Nu begreep ik mijn zus beter als ze zei dat ze weer eens te onpas was gebeld met het verzoek ‘even’ te rijden. Willy woonde vlakbij en was nogal snel de klos. Mijn vader was ook iemand die soms weinig geduld had en het vanzelfsprekend vond dat als we vrij hadden, ook altijd tijd voor hem hadden. Toch deden we het telkens weer, misschien mokkend maar altijd reden we weer de auto voor. De auto met vier zitplaatsen maakte al snel plaats voor een auto voor zes personen. Zo konden de vrienden van mijn ouders ook mee als we eens een keer een tochtje gingen maken. 

 

Al eerder hadden we gevreesd mijn vader te verliezen, en dan bedoel ik niet die ene keer in z’n veertigers toen hij na een hartaanval klinisch dood was. Hij was 80 jaar jong, en liep er bij alsof hij ergens in de zestig was. Een actieve man die nog energiek was. Echter, een zware operatie die zijn uitgerekte slagader van een nieuwe binnenwand moest voorzien deed een ware aanslag op zijn leven. Vanaf dat moment was mijn vader oud. Hij sprak vanaf toen ook steeds meer over het verleden. Over de dingen die hij mee had gemaakt in de oorlog of uit zijn jeugd. Je zag die blik in zijn ogen, de hoop om nog één keer te mogen aanschouwen wat zijn leven beroerd had. “Sonn, zodra hij een beetje beter is trekken we naar Frankrijk”, sprak mijn zwager Jacob. “Als we te lang wachten is het te laat”. En zo togen we met z’n vijven richting Camache en Le Tréport aan de Franse krijtrotsen. We hoorden de zeemeeuwen terwijl mijn vader sprak met een oud vrouwtje die mossels verkocht. Het was koud, nat en grauw, maar de ogen van mijn vader straalden terwijl hij het ene avontuur na het andere vertelde. Het landschap waar we door heen reden wierp ons terug in de tijd. Schuren die nog altijd de littekens van de oorlog tooiden, een kerk die nog altijd de bominslagen vertoonde, alles wees op een heftig verleden waar een eind aan was gekomen. Een verleden dat ook deel uitmaakte van mijn vaders verleden. Op weg terug sloeg de vermoeidheid in alle hevigheid toe, en ook de volgende dagen was mijn vader uit zijn doen. Hij werd echt oud. 

 

Elke week reed ik naar mijn jongste zus. Ik ging of de schone was ophalen, of de vuile was wegbrengen. Wat een mazzel als je een zus hebt die voor jou de was wilt doen. Als vrijgezel maakte ik mij er misschien in sommige gevallen wel erg gemakkelijk vanaf. Maar zij vond het niet erg, ik betaalde een kleine vergoeding en iedereen was tevreden. En haast elke week belde ik op naar huis met de vraag of er iemand mee reed. Dat was meestal mijn vader. Natuurlijk eerst wat tegenwerpingen want hij had nog zoveel te doen. Maar hij stond al in de deuropening als ik er aan kwam rijden. Heel Zeeland hebben we zo doorkruist want een ritje van een kwartier kon zo maar een hele middag duren. Ook moest ik altijd van hem stoppen bij een boerderij aan de dijk. Zij hadden een bloemenkar op de weg langs de dijk staan, en vertrouwden er op dat je het benodigde kleingeld in een kistje liet glijden. Zo kreeg mijn zus wekelijks een bloemetje van mijn vader. En ik deed dan maar mee, werd ze dubbel getrakteerd. Ook de terugweg duurde meestal langer dan nodig was. Nog even deze bocht om, of dat kleine zijweggetje ingeslagen. Veelal hadden we ook woorden, harde woorden soms. Sja, als je alle twee eigenwijs bent en denkt dat je de wijsheid in pacht hebt dan krijg je dit soort dingen. Gelukkig konden we beide snel vergeten. Al gebeurde het menig maal dat ik op de terugweg dacht, “waarom kon je je mond niet houden?”

 

“Jongen, ik moet weer onder het mes”. Mijn vader was 85 toen hij me dit vertelde. De ‘binnensok’ in zijn slag ader was in twee delen aangebracht, over elkaar heen geschoven als het ware. Jaarlijkse controles in het ziekenhuis waren niet erg effectief gebleken want ze hadden niet opgemerkt dat die twee einden uit elkaar geschoven waren. Gelukkig was het ballonnetje ter plaatse in zijn ader groot genoeg om dit te gedogen. Maar het was een tijdbom en hij moest snel geopereerd worden. Ik was er bij toen de dokter in Maastricht mijn ouders uitlegde hoe de procedure zou verlopen. Ook zat ik naast mijn vader toen de anesthesist mijn vader aanraadde niet helemaal in verdoving te gaan. Het zwakke gestel zou dit niet toestaan, en de kans was meer dan 50 % dat hij niet meer zou ontwaken. “Ach, ik ga slapen, en als ik niet meer wakker word merk ik dat zelf toch niet. Als ik bij ben tijdens de operatie maak ik me alleen maar druk”. Mijn vader was in dit soort zaken altijd heel nuchter. Wij zelf waren onder deze omstandigheden gewoon bang. Vijf jaar na de eerste operatie lag hij dan opnieuw in Maastricht. Het slopende wachten was weer begonnen.

 

We hadden mazzel, het was kantje boord, maar het was verrassend hoe mijn vader herstelde. Overleefde was eigenlijk een beter woord, want nu was het echt een oude man. Maar op een of andere manier wist mijn vader altijd weer een mijlpaal te stellen. “Ik ben er voorlopig nog, want we hebben het feest al besteld voor onze 60 jarige bruiloft”, zei hij tegen mijn moeder. En zo was het ook. Eind mei 2011 was het voltallige gezin aanwezig, samen met broers en zussen van mijn ouders, om te vieren dat ze 60 jaar getrouwd waren. We hadden allerlei foto’s verzameld van het gehele gezin, kinderen, kleinkinderen en zelfs klein kleinkinderen. Foto’s toen we nog jong waren, foto’s van vakanties. Foto’s die ingescand waren vanuit de oude zwart wit kiekjes, en foto’s van die laatste vakanties in Wales. Mijn laptop snorde een hele avond terwijl de beamer alles op een groot scherm toonde. Voortdurend zat mijn vader naar het scherm te turen en te genieten met al die herinneringen in zijn hoofd.

 

Het was de laatste mijlpaal die hij zichzelf gezet had. Nog wel vierde hij enkele weken later zijn verjaardag maar het leek alsof de wil om te leven langzaam verdween. Hij deed zijn dingetje nog wel, maar zat meer in de stoel dan we gewend waren en de lusteloosheid leek toe te slaan. Het einde kwam daarom voor een aantal niet onverwacht maar wel plotsklaps. Het was of de geest het nu eindelijk opgegeven had, en dat oersterke lichaam van hem de knop omzette. Onlangs had hij al een paar keer gezegd, “ik wil naar boven”. Nu was zijn tijd dan gekomen.

 

Ergens was ik boos. Hij had me beloofd dat hij mijn vijftigste verjaardag zou meemaken. Mooi niet dus. Maar natuurlijk wist ik dat hij al te lang op geleende tijd geleefd had. Vreemd eigenlijk hoe je toch telkens plannen blijft maken. Hij had al afscheid genomen van zijn vrienden in Duitsland waar we al meer dan dertig jaar samen naar toe reden. Met regelmaat, zeker twee keer per jaar, sprak hij me daar op aan: “het wordt weer eens tijd dat we naar Duitsland rijden”. Dan stond ik op zaterdagochtend weer om een uurtje of zeven voor de deur om een tochtje van 300 kilometer te volbrengen richting Linz am Rein. En als altijd maande ik hem rond twee uur in de middag dat ik nog naar mijn stamkroeg moest. Het liefst reden we dan door het Ahr dal, een prachtig ritje dwars door de prachtige natuur met bergen van leisteen, berghellingen begroeid met wijnranken en een spartelend beekje dat een diepe vallei gevormd had in de loop der eeuwen. Die laatste keer waren we zelfs met twee auto’s gegaan, de enige keer dat we drie generaties Franken op de foto kregen omdat mijn oudste broer en zijn zoon er ook bij waren. De rit werd te lang zo luidde zijn boodschap aan zijn Duitse vrienden, maar ik wist wel dat hij overal afscheid aan het nemen was. Ik was erbij, en toch had ik het gevoel dat we nog wel een keertje zouden rijden. Dat we misschien nog wel eens een weekje naar Wales zouden rijden. Dat idee heb ik nog steeds.

 

Inmiddels durven mensen weer in zijn luie stoel te gaan zitten. Gaat mijn moeder met regelmaat mee als ik de was weg breng of ophaal. Lijkt die foto op de kast op de foto van een opa. Praten we over Pa alsof het al zo lang geleden was, iemand uit een ver verleden. Maar wacht ik ook nog altijd op ‘die klap’. Dat moment dat ik echt besef dat hij weg is, dat het definitief is. Een moment dat me zal overvallen en me de dreun van mijn leven zal geven als ik besef dat een essentieel deel van mij zelf kwijt is. Jaren lang was ik bezig met het moment dat mijn vader ons zou ontvallen, mij zou ontvallen. Nu het zover is snap ik zelf niet hoe ik hier op reageer, of op moet reageren. Het laat me niet los, hoewel ik met het grootste plezier herinneringen ophaal met mijn familie en vrienden.

 

 

De zoektocht

 

Zo begon een nieuw jaar. Een jaar waarin het leven zichzelf door de waan van de dag liet leiden. Waarin momenten me overrompelden en me steeds sneller verder brachten van die dag dat ik mijn vader los moest laten. Mijn smart Phone bevat een hele reportage foto’s van Pa, die ik graag nog eens door blader op een rustig moment. En dan komt er een idee in me op. Een manier om mijn vader terug tot leven te wekken. Het wordt mijn manier om de essentie van mijn vader te vangen en deze te paren met de zovele herinneringen die ik heb. Mijn kans om nog één keer te tonen hoe trots ik op mijn vader ben. Een gevoel dat ik zal delen met de hele wereld, opdat ook zij trots is op Martien Franken.

Ik zal het leven van mijn vader tonen door de vele schilderijen en tekeningen die hij achterliet. Zo komen zijn hobby’s, zijn passies, en zijn levenservaringen naar boven omdat elk kunstwerk een herinnering heeft.

 

Mijn vader zal in de tweede helft van zijn veertigers zijn geweest toen hij ongeveer zes meter naar beneden viel van een steiger, waarbij hij met zijn rug op een stenen muurtje viel. Dat betekende in feite het einde van zijn loopbaan als opzichter/timmerman. Zijn werk was zijn ziel en zaligheid. Buiten zijn dagelijkse baan was hij ook in de avonduren veelal op pad om allerlei klusjes uit te voeren. Zo werd ook dikwijls de zaterdag ingevuld. Als naoorlogs arbeidersgezin met acht kinderen moest je wel creatief zijn wilde je iets extra’s verkrijgen. Dat kwam wonderwel goed van pas bij het karakter van Pa. Hij was een echte bezige bij, die altijd wel onderweg was naar vrienden, klanten, en altijd wel iets onder handen moest hebben. De periode na de ongelukkige val van een zes meter hoge steiger was dan ook donker. Iemand die zijn rug gebroken heeft moet zich rustig houden. En iemand die invalide is geworden zal zich de rest van zijn leven met zijn beperkingen geconfronteerd zien. En dat was nu net iets dat niet in de aard van Pa paste. Het duurde dan ook niet lang voordat zijn tikkertje begon op te spelen. De mededeling van de dokter om te stoppen met roken kwam ook niet op een goed moment. Een gezicht op zeven jaar onweer was het resultaat. Het werd er even niet gezelliger op daar in de Irenestraat op nummer 30. “Geef hem een nieuwe hobby, iets waar hij zich in vast kan bijten. Hij moet iets hebben om zijn zinnen te verzetten anders wordt het van kwaad tot erger”, sprak de huisarts. Toen ze zo eens een rondje door de stad liep kwam Ma tot de oplossing. Op de dag van zijn verjaardag kreeg Pa een leuk cadeautje, een doos olieverf en wat penselen. De eerste hanestreken op het canvas bleek de geboorte van een nieuwe carrière, één als kunstenaar.

 

De naoorlogse gezinnen kenmerkten zich veelal door 2 dingen; een groot aantal kinderen, en een tekort aan woonruimte. Al te vaak zag je dan ook een aanbouw achter het huis verschijnen. Ook wij hadden een dergelijke serre die over de hele breedte van het huis was gebouwd zodat we met het eten allemaal gezamenlijk aan één tafel konden zitten. Behalve Pa en Ma en de 8 kinderen was er ook altijd wel plaats voor vriendjes of vriendinnetjes. “Waar plaats is voor tien man, is ook plaats voor meer”. Was de typische uitspraak van mijn moeder. De serre was altijd gevuld met geluid, ook de visite kwam dikwijls gewoon lang achteren via de tuin de serre binnen stappen. 

 

Het was ook deze plaats waar Pa de eerste schreden op het kunstenaarspad zette. Al snel werd er een uitbouw aan de serre gemaakt zodat Pa een heus atelier had. Een atelier dat vlug vol hing met werken, want Pa was gedreven en had een nieuwe passie gevonden. Dus was het logisch dat hij besloot in Essen om een opleiding aan de kunstschool te volgen. Het behaalde diploma was iets waar hij niet te koop mee liep, maar het was wel een bewijs van de drang om te leren; om zich te verbeteren. Die ene opleiding was niet voldoende. Kort daarna belandde hij bij Fons van Ginderen, een Belgische schilder uit Essen, die z’n eigen schooltje had. Pa was altijd al iemand die van de natuur hield. We trokken er frequent op uit om de natuur te zien, om ze te op te snuiven en te beleven. In Fons trof mijn vader iemand die dezelfde bezieling had. Fons’ grote liefde was de Kalmthoutse Heide waar hij al sinds klein kind rond doolde. Het was dan ook geen verrassing dat bij elk spatje goed weer de schildersclub op die heide te vinden was om de natuur vast te leggen zoals ze was. En het is dan ook niet vreemd dat de werken uit deze periode de hele wereld over getrokken zijn. Tot in Amerika, Wales en Zwitserland zijn schilderijen van mijn vaders hand te vinden die de Kalmthoutse Hei tonen. Het was ook het begin van een vriendschap tussen de leraar en zijn leerling. Fons en Pa hadden dezelfde simpele ideeën over het leven, genoten samen van de natuur en legden momenten van schoonheid vast in hun werken. 

 

Pa trok er graag op uit. Als kleine kinderen waren we gewend dat er op vrijdagavond of zaterdagavond geroepen werd:”Zullen we morgen eens koffie drinken in Wipperfeld?” Dan wisten we dat we de volgende dag er vroeg uit moesten en dat de reis naar vrienden van Pa ging die achter Keulen woonden. Hun boerderij lag in een piepklein dorpje Wipperfeld genaamd, vlakbij het stadje Wipperfürth. Een heuvelachtig landschap met veel bos en veel landbouw, en weiden voor het melkvee. Het waren die landschappen die Pa graag vastlegde op het witte doek. Evenzo de landschappen die we aantroffen in Vettelschoss, vlakbij Linz am Rhein, waar de andere Duitse vrienden woonden. Met de sterfdag van Willy Stefer in Wipperfeld stierf ook een beetje de vriendschap met het gezin aldaar. De contacten werden minder, en de bezoeken liepen dood. Des te vastberadener was Pa in zijn intenties om de vriendschap met de bewoners van ‘der Seiferhof’, de boerderij in Vettelschoss, hoog in het vaandel te houden. En dus werd er minimaal twee keer per jaar naar Duitsland gereden om onze vrienden te bezoeken.

 

Zoal we nu ook doen. Het is zaterdag 7 juli 2012 als we richting Duitsland rijden. We, zijn: Henk en Sjef, twee broers, en de maat van mijn vader ‘Tante Frans’. Met familiedag hadden we het er weer over gehad. En toen ik ook nog eens het plan had om vrienden in Duitsland te bezoeken was Tante Frans ook al snel van de partij. Duitsland, de boerderij, een familie waar ons Pa altijd erg graag kwam. Een plaats ook waar hij zijn sporen heeft achtergelaten in de vorm van veel schilderijen en tekeningen. In mijn zoektocht naar werken van de kunstenaar die mijn vader was moest ik daar wel een bezoek brengen om een en ander op de gevoelige plaat vast te leggen. Henk stond al om 07:00 uur naar buiten te kijken of ik er aan kwam. Toen we daarna Tante Frans opgepikt hadden gingen we aan op Steenbergen waar ons Sjef woonde; de derde broer. Toen was het een kwestie van de snelweg op gaan en een driehonderd kilometer achter de kiezen te krijgen. Eenmaal op de boerderij werden we zoals gewoonlijk hartelijk begroet. 

 

Na even de nieuwe boerderij zelf bekeken te hebben, ze hadden net de oude gesloopt en een volledig nieuw pand weggezet, was het tijd om de foto's te maken. De portretten van de drie kinderen hingen trots in de nieuwe woonkamer. Pa had heel wat portretten geschilderd. De één met meer gelijkenis dan de ander, maar altijd waren de ogen de trekkers. Hij kon enorm veel aandacht aan de ogen van een portret besteden. Het resultaat was dan ook dat bij de meeste portretten die Pa geschilderd had die ogen je altijd volgden, waar je ook stond. Zijn beste ogen waren die van hemzelf. Hij had eens een serie clowns gemaakt. Eigenlijk allemaal verschillende clowns; verschillende houdingen en ook verschillende schmink op het gezicht. Toch hadden ze allemaal één overeenkomst waardoor je ze gelijk als één serie herkende: de ogen. Het waren de ogen van Pa zelf. Urenlang had hij voor de spiegel zijn eigen ogen staan bestuderen, en deze had hij vervolgens gebruikt om de clowns ‘smoelwerk’ te geven. De meeste van de clowns zijn in het gezin gebleven.

Het duurde even voordat Ute alle schilderijen voor de dag had gehaald; ze waren immers nog niet allemaal opgehangen. Vooral veel landschappen en dorpjes en stadjes. Daarna moesten we nog even verderop naar het huis van Marianne, de moeder en oma van het gezin, die ook nog een aantal werken van Pa had. Er was één werk waar ze zeer trots op was; het betrof de oude boerderij van haar en haar man Willy, de enkele jaren geleden overleden vriend van mijn vader. Deze ‘bauernhof’ uit het Sauerland bestond inmiddels niet meer omdat de hele vallei onder water was gezet om zo een stuwmeer te vormen. De prijs van de vooruitgang. Pa was vroeger regelmatig te gast geweest op deze boerderij omdat deze nog van de ouders van Willy was. Toen Pa er achter kwam hoe deze vork in de steel zat had hij thuis aan de hand van een oude foto en herinneringen dit schilderij van de oude boerderij gemaakt. Sindsdien was het werk een trots bezit van de familie Grewe. 

 

We hadden nog andere plannen deze dag, dus sloegen we het aanbod om iets te eten beleefd af en togen weer op pad. Weg van de snelweg dit keer. We gingen de berg over naar Linz am Rhein. In dit oude stadje reden we direct naar de Rijn om het pontje naar de overkant te nemen. De weg was vrij voor ons volgende doel; het Ahrdal. Dit kleine riviertje, de Ahr, heeft inmiddels een diep dal uitgesleten in de lei steen. Het ziet er uit als een beekje, maar de heuvels er om heen zijn steil en liggen dicht tegen het water aan zodat de vallei veel groter en hoger lijkt dan hij werkelijk is. 

 

Vaak waren we hier op vakantie geweest, en veel schilderijen waren getuige van deze bezoeken. Tijdens één van die vakantietochten had Pa een serie oude ansichtkaarten gekocht. Ze toonden taferelen van de Mosel en de Rijn van vroeger. De vakwerkhuizen leken op die welke in het hele Ahrdal te vinden waren. En juist deze taferelen werden vastgelegd. Soms in hele series van 20 cm bij 30 cm. Pa schilderde met dit soort werken ook vaak op panelen, die hij zelf van een eigen gemaakte lijst voorzag. Zo kwam hier de timmerman in hem weer naar boven. Bij Marianne hadden we een aantal van deze werken gefotografeerd. 

 

Mayschoss, Maria-Laach en nog meer kleine wijn plaatsjes kwamen we door, totdat we bij Altenahr zelf de volgende pitsstop hadden. Sjef genoot van zijn Duitse pilske en de rest van ons aan een frisje. Om de inwendige mens te versterken bestelden we allemaal een Jägerschnitzel met friet en salade. Het ging er goed in en we waren klaar voor de volgende ronde. We volgden de Ahr tot aan Adenau, waar we dit riviertje verlieten om de berg omhoog te trekken. Reifferscheid lag ook nog in ons geheugen. Want allemaal zijn we goed bekend met deze streek en overal liggen onze vakantie voetstappen. Sjef heeft er zijn huwelijksvakantie zelfs gesleten. En Tante Frans?, die gaat al sinds Sint Juttemis met ons mee naar Duitsland als beste maat van mijn vader. Even keken we nog of we zouden binnenstappen bij Helmut, de uitbater van het café en pension waar Pa en Ma heel wat jaren hun vakantie gehouden hadden. De plaats ook waar Pa heuse exposities had gehouden. Menig werk is daar in Reifferscheid verkocht, en dikwijls hielden we nog geld over ook als we heel de vakantie betaald hadden. Het tekende ook de zakenman die mijn vader was. Altijd zag hij de mogelijkheden om een voordeeltje te halen. Dat was ook wel nodig, want van een invaliden pensioentje kon je niet veel doen in die tijd. 

 

Sjef had nog één doel op zijn verlanglijstje staan: hij is gek van Monschau. Dit kleine middeleeuwse stadje midden in een keteldal is een ware trekpleister voor touristen. De kleine straatjes kronkelen rond op 'cobble stones’, ofwel de voor ons bekende kinderkopjes. Het was druk, maar wij konden door het hele dorp manoeuvreren omdat we wisten dat er op weg het dorp uit, vlakbij het marktje, ook parkeerplaatsen waren. En inderdaad, vlakbij was een plekje en we streken rap neer op een terrasje waar nog net 4 stoelen vrijwaren. Het plein van vakwerkhuizen was werkelijk bomvol. En toen een stem door de boxen schalden kregen we in de gaten dat er echt iets bijzonders was; een roofvogelshow. Zeearenden en Steenarenden doken vanaf de bergwand neer in het dorp tot aan het plein. Daar streken ze neer op de arm van een medewerker. Ze vlogen pal boven de hoofden van het veeltallige publiek. We genoten van ons drankje en de entourage. Maar de tijd stapte driftig voort, en al snel was het 19:00 uur geweest. Wilden we onze Nederlandse thuishavens nog bereiken was het tijd om weer op te stappen. Schleiden en Eupen volgden nog voor we de E40 richting Luik opdraaiden. Het was nu tijd om kilometers te maken. Nog altijd is het even zoeken om de snelweg te vinden want je wordt dwars door Eupen geleid. Gelukkig zijn de wegen al een stuk beter. Menig vloek hebben Pa en ik hier achtergelaten omdat men weer eens aan de weg bezig was. En van fatsoenlijke omleidingsbordjes hebben ze in dit gedeelte van Belgié nog nooit gehoord. Gelukkig was het nu beter en zaten we zo op de juiste weg. Kwart over negen gooiden we Sjef af, daarna werd Tante Frans keurig afgeleverd, Henk woont bij mij om de hoek. Om 21:48 uur zat ik thuis mijn foto's te uploaden op mijn computer. Wat een geweldige dag. We zeiden tijdens de rit al:"Dit moeten we nog een keer doen". De emails en sms-berichten achteraf bevestigden dit nog maar eens.

 

“John, hier heb je een stick”, sprak Henk terwijl hij me een USB stick gaf. Hij had thuis de werken van Pa op de gevoelige plaat vastgelegd. “Je moet maar kijken welke je goed genoeg vind. Maar ik vond nog wat oud werk zelfs”. Ook hier weer de werken op houten panelen. Echt linnen doeken waren behoorlijk prijzig. En al snel had Pa besloten dat hij zijn studiewerken op houten panelen zou schilderen. Dat werkte net zo goed, maar scheelde veel in de beurs. Vooral in de beginperiode vind je veel van die houten panelen. Tussen de werken die Henk gefotografeerd had zat ook nog een werk van Oud Borgvliet. Pa beschikte over een fotografisch geheugen, en wist altijd al allerlei details op te halen van vroeger waar wij ons achter de oren krabden. Zo bracht hij met die gebouwen een stukje uit zijn jeugd tot leven. Het tekent de man die kon blijven verhalen. Als geen ander wist hij anecdotes uit het verleden op te halen, en daarbij de beschrijving zo levensecht te schetsen dat je haast zijn verhaal in wandelde. Het was ook dit gevoel voor detail dat je terug vindt in zijn werken. Tenminste, als hij lekker in zijn vel zat. Je kon het precies zien wanneer er hem dingen dwars zaten, of wanneer de gezondheid niet helemaal meewerkte. De schilderijen en tekeningen vertoonden dan sporen van haast, afgeraffeld was soms een beter woord. Maar dan kon hij altijd rekenen op commentaar van Ma. Die gaf onomwonden aan dat ze er niks aan vond. Zelf was ik ook altijd duidelijk in mijn commentaar. Maar daar stond hij gelukkig open voor. Niet altijd op hetzelfde moment, maar toch zeker later. Pa was het beste als hij details toonde. Of als hij de emotie van kleuren in de ‘Fons stijl’ kon vangen. Zo ontwikkelde hij eigenlijk twee stijlen. Een waarbij met name het olieverf zelf tot z’n recht komt; kleurrijke vlakken waarbij de structuur van de verf voor een extra dimensie zorgt, en waar het geheel je een spel van licht en schaduw voor tovert. De andere stijl is er een waarbij veel meer minitieuze details getoond worden, en die veel meer aansluit bij zijn tekenwerk. Vooral gebouwen zijn dan het onderwerp van het werk. Het vormgeven aan de details van omgeving en landschap was steeds vaker een een reden om het potlood in plaats van het penseel te hanteren. Een doos conté en een schetsboek behoefde minder werkplek dan ezel en doek, en een keur aan penselen en tubes verf in de buurt van zijn palet. Bovendien ontbrak hier die doordringende geur van olieverf en vernis die elke kamer in het huis vulde. Zeker nadat de Prinses Irenestraat verlaten was voor een bungalowtje op het Rozenveld zag je deze omslag. Het ruime atelier werd daar verruild voor een eigen, maar klein, werkkamertje. Met het toenemen van de jaren werd ook de concentratieduur minder, en het was makkelijker om eenvoudigweg potlood weg te leggen en weg te lopen uit zijn kamertje. Opstarten was ook veel sneller en simpeler omdat je geen voorbereidingen hoefde te treffen. Zo is de laatste periode uit zijn leven veelal gevuld met tekenwerk, soms sommige delen ingekleurd, soms vervat in inkt. Mooi was om hem ook in Wales nog potlood en papier ter hand te zien nemen.Echter, een plotse aanval van natte staar in het laatste jaar van zijn leven ontnam hem grotendeels het zicht. Daarmee werd hem zijn voornaamste hobbie en passie ontnomen. Dit had zo’n grote impact op zijn zin tot leven, waar de beperktheid van zijn bewegingsmogelijkheden hem nooit zijn levensvreugde ontnomen had, dat het leven zelf langzaam uit hem weg ebde. Zo is het dan ook niet vreemd dat hij de wens uitte: “Ik wil naar boven, Pa en Ma wachten al”. Het betekende ook letterlijk het einde van een leven als kunstenaar waar hij voor menigeen een bijzondere schat heeft achter gelaten. Zijn werken zullen nooit in de categorie van een Rembrandt vallen, maar zij die hij bedeelde met zijn schilderijen en tekeningen zullen immer de kunstenaar herinneren of het werk zelf koesteren omdat het iets speciaals voor hen betekent. En voor alles herinneren we ons de passie waarmee hij zich op zijn werk stortte en waarin hij zijn gevoel weergaf. Welke andere criteria zijn er nog nodig om iemand tot kunstenaar te maken? Pa had de creativiteit en het vermogen om momenten en indrukken tot leven te wekken, en daarmee zijn publiek de herinnering en de vreugde van herkenning te bieden. Elke penseelstreek, en elk stuk canvas of paneel neemt mij daarbij mee naar het leven dat van Pa was, en dat ik bijna 50 jaar mocht delen. Het is een leven dat diep in mij gegrift staat, en als ik naar zijn werken kijk komen hele delen van de film mij weer voorbij. Zo overleeft de kunstenaar die Martien Franken was, vader van Annie, Nico, Grada, Willy, Sjef, Lia, Henk en John. Echtgenoot van Nel Franken, en zeker mijn eeuwige inspiratiebron.