Het bier is op in Berrege

Pssstt, mottes ore, t’is krieses,‘ fluisterde Dirk met zijn vinger op de mond. Hij stond bij de toegang van de grote zaal van Theater Den Enghel en keek de foyer in. Zijn maatjes Henk en Theo kwamen stilletjes naar hem toe en keken ademloos toe.

De kullekes waren eigenlijk merakels trots. Ze hadden een heuse echte baan. Elke maandag gedurende het Vastenavendfeest kwamen ze hier al om 11:00 uur naartoe om de grote zaal op te ruimen. Kees Nuijten zelf had hen “aangenomen”. Hij gaf hen eerst de bezems en een grote vuilcontainer. Dan veegden ze alle rotzooi bij elkaar en gooiden die in de container. Daarna gingen ze alle drie met een mop de zaal rond om de vloer spikspanschoon te krijgen. Elke maandag kregen ze de man, als ze klaar waren met het schoonmaken, twee bonnenboekskes, een zak snoep en rond de middag een grote mok warme chocolademelk met een worstenbroodje.  

Maar nu leek er iets goed mis te zijn. Binnen stonden Harold van Prins Heerlijk, Ad van de Grote Slok en Frank Nuijten met enige stemverheffing te praten.

Wa mottik nou, al me vate zijn leeg, k’eb gin lek bier mir. Ze ginge gistere al vóór achte en r’huis’. Het was overduidelijk dat Harold behoorlijk boos was. Zijn handen gingen bij elke zin de lucht in. Ook Ad was niet blij:’ Ier, tzellefde. En kzijn al d’ééle ochend an’t belle, mar ’t lijke wel of t’r ginnenééne bierbrouwer bier wul verkóópe.’ Zijn schouders zakten haast tot beneden zijn broeksband.

Frank keek ongerust: ‘K’eb ze ammaal op d’r eige ketrakte geweze, mar ze zegge damme d’r niks aan kenne doen. De regering et de “carnaval” zoas da bove de slóót éét, in de ban gedaan en de mense motte minder bier drinke vinne ze. Enne, die carnaval kennok wel mee ’n glaske koolaa of ‘n “kopje koffie”. Ik zeg je, die bóóvedeslóóters snappe d’r niks van.

Met een bruuske beweging stapte Frank achter de toog en schonk drie schrobbelaars in. ‘K’eb zellef ok gin bier mir, dus motte me ’t ier mee doen.’ 

Drieste Dirk keek zijn maatjes aan. Met een bezwaard hart gingen ze weer aan het werk. Toen ze klaar waren en uitbetaald, verlieten ze Den Enghel. Dirk stak een fiks stuk drop uit de snoepzak achter zijn kiezen. Maar geen enkele glimlach kon zijn tronie sieren. Dit was slecht nieuws. Geen bier, geen Vastenavend meer. Hoe moest dat nou?

Op woensdagmiddag verzamelden ze zich in de kamer van Theo, op tweehoog in de flat aan de Augustalaan. Erg vrolijk waren ze niet. Geen Vastenavend, geen werk en zeker geen optocht of zo. Hoe moest dat nou? 

Witte wa, ons Ma zee altijd: “Dèèr motte pliessie nar kijke.” Amme nou ’s steketee d’rbij ‘ale? Amme die nou ’s vrage?’ ‘Of wa dochte van de Gróótste Boer? Die ken alle regels, die zal toch wel wete oedattie ketrakte werreke?’ Henk had zijn vuist opgestoken bij deze uitspraak. Ze moesten iets doen.

Drieste Dirk zuchtte eens diep: ‘Witte wa, me kennen Wana ’n brief schrijve. Da pakte goed uit de vorige keer, witte nog oesse de kessemis redde?’ Henk en Theo knikten met fonkelende ogen. Dat was mooi geweest ja, hoe Wana er voor gezorgde had dat heel Bergen op Zoom speciaal versierd was. Het was een prachtige kerstmis geworden, en de Vastenavend die er op volgde, was super geweest, stikstéénleutig.  Dus pakte theo zijn schrift van school en scheurde er een blaadje uit. Hij gaf het vervolgens aan Henk en gaf hem zijn mooie balpen, die hij nog van Sinterklaas had gekregen. ‘Ier, gij ken ’t mooiste schrijve.’ 

Even zaten ze te simmen wat ze nu eigenlijk moesten schrijven, maar na een paar minuten overleg waren ze er aan uit:

‘Beste Wana, wij zijn drie krabbekes uit Berrge. Me make n’ons zorrege over de Vastenavend. Me n’ebbe g’óórd datte de mense van Bóóvedeslòòt nie in Vastenavend gelòòve en dasse dèèrom beslóóte n’ebbe damme in Berrege gin bier mir kenne krijge. En ge wit watta beteken; gin bier, gin Vastenavend!  De mense ginge ammaal naar ‘uis toen de krááne dròòg liepe. Wana, kenne gij nie ellepe of motte me Steketee d’rbij ‘aale?'

Theo vroeg een enveloppe aan zijn moeder en ze besloten deze weer naar de plek te brengen, waar Dirk zijn eerste brief had afgeleverd. Nu was het een kwestie van afwachten wat er zou gebeuren. Die nacht donderde en bliksemde het boven de slikken. Het was storm. De vrienden lagen te bibberen in hun bed, want ze wisten wat dit betekende: Wana was stikstéénbóós!

Er gingen een paar dagen voorbij, toen op donderdag de ouders van Dirk een telefoontje kregen. Een diepe stem aan de andere kant van de lijn vroeg hen of aanstaande zaterdag Dirk om 14:00 uur thuis zou zijn. Dirk baalde wel. Normaal gesproken was hij elke zaterdagmiddag op pad met zijn vrienden. En nu moest hij thuisblijven. Zijn ouders wilden niet eens vertellen wat er aan de hand was.

Om één uur in de voormiddag werd er al aangebeld, het waren Henk en Theo. Ook hun ouders hadden een soortgelijk telefoontje gekregen, waarbij gevraagd werd of de vriendjes van Dirk bijtijds bij hem thuis konden zijn. Zo zaten ze te wachten op wat zou komen. 

Klokslag twee uur in de middag klonk een luide sirene. Het was Spuit Ellef die met luid belgeklinkel pal voor de deur stopte. Daar achter stopte de Pèèrse en de deuren zwaaiden open.  Het was de Prins: Eer van de Kop van't Oòfd totte Kongo en van de Noordschans totte Zuidschans, Prinselek Potentaat van d'n Potas, redder van de rede van Reimerswaal, Kommandeur van De Kaai, Gròòt Vliegenier bove de Binneschelde, 't ouwe Zwembad, de Kiekedepot en de Kogelvangers, Eerser van de luchte n'én de lande bij de Bekaf, Opper-Toewan van alle trommelèèrs, tutterèèrs en tjeppers, Barrem'arteg bescherrem'eer van alle Stééngoeie Dweile, Enz., enz., enz.

Ook De Gróótste Boer, Steketee en De Nar stapten uit. Ze hoefden niet eens aan te bellen, want de ouders van Dirk hadden de deur al open gedaan. Haast half de straat hing al buiten deur of raam om te zien wat dat allemaal te betekenen had. Het gevolg stapte binnen en de ouders leidden hen naar de serre achter het huis. Daar namen ze allemaal plaats aan de grote eettafel.

Zo Dirrek en vriende, da was een merakels seeriejeuze brief die gullie naar Wana gestuurd et. En me n’ebbe navraag gedaan en gullie et gelijk. D’r kom gin bierwage mir naar Berrge, gin biertonneke. En mee de bierkeseumpsie mee dees Vastenavenddage, is alles op in elleke kroeg in ons Krabbegat. En da kenne me nie ‘ebbe. Jullie vraag was wamme dèèr aan kenne doen. Nou, nie zoveul eigeluk. De Gróótste Boer ier, die et alle ketrakte deurgenome en die verwijze ammaal naar de parregrááf die zeg dasse gebonde zijn aan Over’eidsregels. En die Over’eid wijs naar gezond’eidsbelange. En ’n aantal Bóóvedeslòòters zegge da da de reden is wrom ze de bierbrouwers ebbe gezeed dasse gin bier mir aan ’t zuije moge levere. Me zitte vast.’ De Prins at bijna z’n hoofddeksel op van ellende. Steketee stak bijna zijn zwaard in het plafond van kwajug'eid. Maar de Nar zat te lachen en kon niet stil zitten op zijn stoel. Dirk werd zowaar boos: ‘Oe kenne gij nou lache? Sebiet emme gin Vastenavend mir, da ken tog nie?’

De nar stak zijn narrestokske in de lucht en hief zijn vinger. ‘Beste Dirk, Henk en Theo, me zitte iero nie vor niks. Wana et’r kraai naar ons gestuurd mee ’n botschap. Morrege komt’r ’n gróóte verassing naar Berrege. Mar wel eentje die opg’aald mot worre aan Mattemburgh. En z’et gevroge of da gullie die verrassing wulle ont’ale en naar de stad wulle brenge. Ge mot ammaal zorrge dagge oew kieltje aan et, oew gerdijntje en zaddoek om et en ge kreg bewaking mee, want onze eigenste Steketee zal d’rbij zijn. Wa denkte, doede mee? Wana zee ommes da zonder ‘aar speesjaale krabbekreukeltjes di geschenk nooit in Berrge zal aankomme!

Dirk en zijn maatjes keken elkaar eens aan. Natuurlijk zouden ze helpen, alles voor de Vastenavend. De nar legde zijn gehandschoende knuist op tafel: ‘Kom dan, ollebollekeknuisje om onze Vastenavend-eed te bekrachtige!’  Dirk was de eerste die zijn gebalde vuist op die van de Nar legde, dan volgden De Gróótste Boer, Theo, Steketee, Henk en als laatste De Prins. ‘KNOL’, sprak De Nar en zo hadden ze gezworen.

Met een ferme handdruk namen de Prins en zijn gevolg afscheid. De drie kullekes bleven met een springend hart achter. Het werd een lange avond. Theo en Henk bleven bij Drieste Dirk slapen. Hun ouders hadden hun Vastenavendkleding al meegenomen. Er werden eigengemaakte frietjes gebakken, met gehaktballen en eigengemaakte satésaus. Het was een feestmaal en de gezichtjes glunderden.

Die nacht werd er weinig geslapen.

De zondag brak aan, het zonnetje scheen door de mist. Dirk en zijn maatjes konden niet wachten. Het ontbijt van twee pannenkoeken ieder, zat dan ook al snel achter hun kiezen. Eindelijk riep Dirks vader hen in de auto. De oude Peugeot 403 Break zat al snel vol en ze togen richting Mattemburgh. Daar stond Steketee hen al op te wachten. Richting de Zeeuwse weg was de mist nog dikker, je kon geen hand voor ogen zien. Zo wachten ze vol spanning op wat er zou gebeuren.

Dan begon het te waaien, de mist begon gaten te vertonen. En toen, het was een onvergetelijk mooi zicht, verscheen Wana zelf, gezeten op een hele grote krab. Ze droeg haar bezem in de ene hand, met daarop haar kraai, en een toverbol in haar andere hand. Wie goed keek, zag in de bol een manneke met een héééle grote pul bier. 

Maar dat was niet alles, achter Wana verscheen nog iets uit de mist: het was De Blauwe Schuit. Op haar dek lagen allemaal vaten bier. Aan de zijkant waren ook allemaal vaten gebonden. Achter de blauwe schuit werden een heleboel sloepen gesleept, die ook allemaal enkele biervaten aan boord hadden. De Blauwe Schuit en de sloepen werden bemand door de leden van het Bergsche Bierbrouwersgilde en de biervaten droegen allemaal het stempel van Bierbrouwerij Sterck. 

Dirk, kul, komde gij mar bij mijn zitte. Dan kenne oew vriendjes op de vóórplecht van De Blauwe Schuit zitte. Zeg mar Dirk, oe kenne me ’t beste naar de Gróóte Mart komme?’

Verbaasd keek Dirk Wana aan, hij mocht met haar meerijden, wat een eer. Zijn vriendjes klommen aan boord van het schip. Steketee werd opgelicht in een van de scharen van de krab waarop Wana zat. Hij zou de boel bewaken. Zo trok de stoet over de Antwerpsestraatweg naar het centrum van Bergen op Zoom. Bij de stoplichten van de Vier Winden stapte Steketee weer af. Zwaaiend met zijn sabel liep hij voor de stoet richting centrum, zo de Hoogstraat in tot aan De Grote Markt.  Daar was het inmiddels stikstééndruk. Het gerucht ging rond dat dit jaar de Vastenavend gered was, dat er wel genoeg bier zou zijn, ja dat Wana zelf had ingegrepen. 

Eenmaal aangekomen op het marktplein van Berrege, stonden er al heel wat kroegeigenaren te wachten. Harold, Ad en Frank stonden op het bordes en heetten Wana en haar gevolg van harte welkom. 

Vele handen maken het werk licht, zeggen ze wel eens. En dat was ook zo. De vaten bier werden uitgeladen en verdeeld onder de kroegen. Harold nam plaats achter de buitenbar van Prins Heerlijk en tapte de eerste pilsjes. Blij staken hij, Adje van De Grote Slok en Frank Nuijten van Den Enghel het glas omhoog en luid klonk: ‘AGGE MAR LEUT ET!!’

En zo was de Vastenavend gered.